Tijdens de trainingen die ik op basisscholen verzorg, vraag ik altijd naar de redenen waarom leerkrachten geen of weinig drama geven. Naast tijdgebrek, de angst voor chaos en te weinig vertrouwen in het eigen kunnen, is een belangrijke reden die vaak genoemd wordt gebrek aan ruimte. Een ander vaak genoemd argument is dat veel leerkrachten voor de dramales zijn aangewezen op het eigen klaslokaal. Dat er niet altijd de beschikking is over een speellokaal of gymzaal is dus de realiteit. Hoe kun je toch een dramales geven in een kleine ruimte, zoals het klaslokaal?
Geschikte ruimte voor de dramales
Bij een dramales is het prettig als de leerlingen vrij kunnen bewegen zonder gehinderd te worden door obstakels of muren. Een speelzaal of gymzaal is om die reden ideaal. Bij een gymzaal kan het overigens prettig werken om deze halverwege af te bakenen met bijvoorbeeld banken. Teveel ruimte kan tot onnodige chaos leiden.
Ook buiten kan een dramales goed gegeven worden. Veel oefeningen en lessen uit onze lesmethode lenen zich er prima voor om buiten uit te voeren. Hoe leuk is het bijvoorbeeld om de oefening ‘Ontsnapte gevangenen’ achter bomen, struiken en muurtjes te spelen. Zorg ook hier voor een duidelijk afgebakend stuk speelvloer.
Drama in het klaslokaal
Een gym- of speelzaal is niet altijd beschikbaar en helaas laat het weer het niet altijd toe om buiten te spelen. Maar dat hoeft je zeker niet te belemmeren om drama te geven. Een dramales in het klaslokaal kan namelijk prima met de volgende tips:
- Zorg voor zoveel mogelijk ruimte in het klaslokaal. Dus schuif alle tafels aan de kant.
- Het geeft rust, zeker bij de onderbouw, om de leerlingen een eigen plek te geven in het lokaal. Dit kun je doen door de stoelen in een kring te zetten en van daaruit te werken. Wanneer je geen stoelen in je dramales nodig hebt, kun je deze ook aan de kant zetten.
- Denk goed na over de oefeningen die je aanbiedt. Oefeningen met veel beweging (in onze lesmethode bewegingsspel genoemd) zijn niet handig in een kleine ruimte. Een speltechniek als toneelspel of tableaus werkt weer wel heel goed in een klaslokaal.
- Deel de groep in tweeën bij een klassikale opdracht. Zo kan de ene groep vanaf de kant kijken naar de andere groep. Dit geeft meer ruimte op de speelvloer en brengt een meerwaarde voor het publiek. Zeker als je het publiek een kijkopdracht meegeeft. ‘Welke personages zie je?’, ‘Wie trekt de meeste aandacht?’ of ‘Welk conflict kunnen deze personages hebben?’
- Bij een maakopdracht vinden leerlingen het vaak prettig om rustig te kunnen overleggen en repeteren. Misschien is het mogelijk om een aantal groepjes in een andere ruimte te laten repeteren.
- Voor een korte dramaoefening tussendoor is het ook goed mogelijk om elke leerling bij de eigen tafel te laten zitten of staan. Bijvoorbeeld met de oefening Emotiekoor:
De leerlingen staan in de ruimte in een kooropstelling. Jij bent de dirigent en laat de leerlingen één bepaald lied zingen, dat iedereen kent. Bijvoorbeeld Vader Jacob of Lang zal ze leven. Als dirigent geef je met een teken aan wanneer de leerlingen beginnen en eindigen met het lied. Elke ronde wordt gezongen vanuit een andere emotie. Voorbeelden: blij, bang, verdrietig, boos, trots, verliefd.
Tien voorbeelden van dramaoefeningen in het klaslokaal
De volgende dramaoefeningen zijn zeer geschikt om in een kleine ruimte, zoals een klaslokaal, uit te voeren.
Climax (groep 5-8)
Een groep van 6 tot 8 leerlingen staat op de vloer. Ze spelen zonder geluid een situatie die jij noemt. Wanneer de situatie helder is, geef je ook een probleem aan. Bijvoorbeeld passagiers in een vliegtuig, die opeens merken dat ze vliegangst hebben. De leerlingen beelden dit uit, waarbij je telkens een stap noemt. Bij stap 1 is de angst nauwelijks zichtbaar, bij stap 5 is het ondraaglijk. Alleen in stap 5 mogen de leerlingen geluid maken. Je kunt steeds sneller wisselen tussen de verschillende stappen.
Tip: Wanneer je de leerlingen graag nog groter wilt zien spelen, dan kun je na stap 5 ook stap 6 eens noemen.
Voorbeelden: mensen in de wachtkamer van de dokter – stank, passagiers in een vliegtuig – vliegangst, mensen in de wachtkamer van de dierenarts – slappe lach om de andere dieren, etalagepoppen – jeuk, doktoren tijdens operatie – zenuwachtig
Emotiebus (groep 4-8)
In de ruimte staan stoelen opgesteld zoals in een bus. Eén van de leerlingen zit voorin de bus als chauffeur. Om de beurt komt een leerling als passagier binnen met een emotie. Deze emotie wordt direct overgenomen door de buschauffeur en de overige passagiers. Zorg ervoor dat de leerlingen een duidelijke handeling in de bus uitbeelden.
Laat nieuwe passagiers instappen zolang het overzichtelijk blijft. Daarna kan iedereen weer uitstappen met dezelfde emotie.
Gekke maskers (groep 3-8)
De leerlingen staan in de kring. Eén van de leerlingen trekt een gekke bek. Deze haalt hij of zij van het gezicht af en gooit het masker naar een andere leerling. Deze zet het masker op en kopieert daarbij de gekke bek. De leerling verandert het masker langzaam in een andere gekke bek en gooit deze naar de volgende leerling. Dit herhaalt zich tot alle leerlingen aan de beurt zijn geweest.
Foto in geheugen (groep 3-8)
De leerlingen maken met elkaar een foto, rondom een bepaald thema. Voorbeelden: verjaardag, strand, voetbalwedstrijd. Eén van de leerlingen bekijkt de foto goed en gaat daarna de ruimte uit. Je helpt de groep nu één detail aan de foto te veranderen. Bijvoorbeeld iemand uit de foto halen of twee personen wisselen van plek. De leerling komt nu terug en raadt wat er is veranderd aan de foto.
Tip: Je kunt ook een aantal details veranderen aan de foto en deze door een groepje leerlingen laten raden.
Ogen open, ogen dicht (groep 1-4)
De leerlingen staan verspreid in de ruimte met hun gezicht naar je toe. Je neemt een houding aan, die de leerlingen imiteren. Je geeft nu aan dat de leerlingen hun ogen mogen sluiten. Hierna verander je een detail aan je houding. De leerlingen mogen hun ogen weer openen en de eigen houding aanpassen aan de nieuwe houding.
Tip: Na een aantal keer oefenen, kan één van de leerlingen jouw rol in deze oefening overnemen.
Waar is de hoofdpersoon? (groep 4-8)
Eén leerling verlaat de ruimte. De overige leerlingen maken een tableau naar aanleiding van een door jou gegeven situatie. Belangrijk is dat de hoofdpersoon in het tableau ontbreekt, bijvoorbeeld het model tijdens een schilderles.
Voorbeelden: de jarige op een verjaardagsfeest, de scheidsrechter bij een voetbalwedstrijd, de tegenstander bij een tenniswedstrijd, het fotomodel tijdens een fotoshoot, de president tijdens een toespraak
Wanneer het tableau compleet is, komt de leerling terug en raadt welk personage er ontbreekt. Hij of zij gaat in het tableau staan als dat personage.
Als dit klopt, komt het tableau tot leven. Als het niet klopt, blijft het tableau stilstaan en worden andere mogelijkheden geprobeerd. Herhaal dit met verschillende situaties.
Kopieermachine (groep 1-4)
De leerlingen zitten in de kring met hun ogen dicht. Je vraagt de eerste leerling de ogen te openen en laat een houding zien. Deze leerling tikt de volgende leerling in de kring aan en laat de overgedragen houding zo goed mogelijk zien. Dit gaat zo door tot de houding de kring rond is gegaan. Dan controleer je met de leerlingen in hoeverre de houding gelijk is gebleven. Dit kun je een aantal keer herhalen.
De schoolfotograaf (groep 1-4)
Alle leerlingen staan op de speelvloer met hun gezicht naar je toe. Je bent de schoolfotograaf en maakt van de leerlingen een aantal foto’s. Noem verschillende foto’s die je wilt zien. Voorbeelden: gekke foto, lieve foto, stoere foto, foto met zieke kinderen, verliefde foto. Na het noemen van het soort foto, tel je langzaam tot vijf, zodat de leerlingen met elkaar in een stilstaande foto kunnen gaan staan. Wanneer je “klik” zegt, is de foto gemaakt en kun je een volgend thema noemen.
Dierenconcert (groep 1-4)
De leerlingen staan in een kring. Je verdeelt hen in vier groepen en geeft iedere groep een dierennaam, zoals koeien, schapen, honden en kippen. Je noemt nu een bekend kinderliedje, bijvoorbeeld “Vader Jacob”. Wanneer je een dierengroep aanwijst, zingen de leerlingen het liedje door middel van hun bijpassende dierengeluid. Als je een volgende groep aanwijst, stopt de vorige groep en nemen de andere dieren het liedje over in hun eigen dierengeluid. Wissel steeds sneller tussen de dierengroepen. Deze oefening kun je een aantal keer herhalen met verschillende liedjes.
Een doos met inhoud (groep 1-8)
De leerlingen staan in een kring. Zij geven een denkbeeldige doos door. Je vertelt bij elke ronde wat er in de doos zit. Dit beïnvloedt de manier van doorgeven. Voorbeelden: een konijntje, eieren, stenen, stinkdier, limonade.
Tip: Je kunt in deze oefening ook een echte doos gebruiken. Dit werkt, vooral voor leerlingen die nog niet veel ervaring hebben met pantomime, drempelverlagend.
Ik wens je veel plezier met drama in het klaslokaal!