Toneelspel - één van de spelvormen in de dramales (artikel)
11 mei 2023 

Toneelspel - één van de spelvormen in de dramales (artikel)

In het artikel ‘Een introductie in spelvormen’ hebben we al een beknopte uitleg gegeven over wat de verschillende basisspelvormen in onze lesmethode betekenen voor je dramales.

Een spelvorm (ook wel werkvorm of speltechniek genoemd) is het uitgangspunt van je dramales. Hoewel het mogelijk is om spelvormen te combineren, staat in onze lesmethode over het algemeen één vorm centraal per les. Dit betekent dat in zowel je warming-up als kern aan dezelfde techniek gewerkt wordt. Wanneer bijvoorbeeld pantomime de werkvorm in de kernopdracht is, heeft het weinig zin om deze vooraf te laten gaan door een stemwarming-up. Aangezien er alleen uitgebeeld wordt met het lichaam, kan er beter opgewarmd worden met een fysieke opdracht.

Iedere spelvorm vraagt andere technieken van spelbegeleiders en spelers. Omdat we merken dat de technieken soms vragen oproepen, hierbij een serie artikelen met telkens één spelvorm in de hoofdrol. Deze week: Toneelspel!

Wat is toneelspel?

Toneelspel is de meest bekende werkvorm. In veel theatervoorstellingen, films en series wordt toneelspel gebruikt. Deze techniek zal bij de leerlingen ook het meest bekend zijn wanneer zij denken aan acteren of drama. Het is een brede spelvorm, waarbinnen bijvoorbeeld ook theaterteksten gebruikt kunnen worden.

Andere benamingen voor toneelspel zijn acteerspel of afspraakspel (wanneer leerlingen samen in staat zijn een scène voor te bereiden) of dialoogspel (als er sprake is van het inzetten van dialogen).

Aandachtspunten bij het begeleiden van toneelspel

  • Stimuleer de spelers om niet te zeggen wat ze doen, maar dit te laten zien. Je kunt in een scène direct vertellen dat je een brandweerman speelt, maar het is veel interessanter om dit duidelijk te maken in hoe je beweegt en praat.
  • Bij toneelspel worden personages en situaties neergezet door middel van gesproken tekst en fysiek spel. Anders dan in bijvoorbeeld pantomime mag er dus gesproken worden. Dit betekent niet dat beweging geen belangrijke rol speelt. Binnen toneelspel bestaat het gevaar dat leerlingen alleen maar stilstaan en praten. Ook wel statisch spel genoemd. Bij statisch spel focust de speler slechts op wat er gezegd wordt. Terwijl het veel belangrijker is wie het zegt en hoe het gezegd wordt. Geef de leerlingen tijdens een scène een handeling (de was opvouwen, een taart bakken, huiswerk maken), zodat dynamisch spel ontstaat.
  • Laat de leerlingen samenwerken. Pas wanneer ze echt naar elkaar luisteren en op elkaar reageren, ontstaat een mooie scène.
  • Op elkaar reageren is alleen mogelijk als iedereen gehoord wordt. Daarbij is het van belang dat ze niet door elkaar praten. Net zoals bij improvisatie kunnen spelers de neiging hebben om te willen ‘scoren’. Met grappen, slimme zinnen of vreemde wendingen. Dit gaat ten koste van de scène en het spelplezier. Benadruk bij de leerlingen dat het belangrijk is dat er niet gelijktijdig gepraat wordt en er geluisterd wordt. Reageer op wat er ontstaat. Dit zorgt ervoor dat de scène voor het publiek goed te volgen is.

Een aantal oefeningen rondom toneelspel

 

Climax

Een groep van 6 tot 8 leerlingen staat op de vloer. Ze spelen zonder geluid een situatie die je noemt. Wanneer de situatie helder is, geef je ook een probleem aan. Bijvoorbeeld passagiers in een vliegtuig, die opeens merken dat ze vliegangst hebben. De leerlingen beelden dit uit, waarbij je telkens een stap noemt. Bij stap 1 is de angst nauwelijks zichtbaar, bij stap 5 is het ondraaglijk. Alleen in stap 5 mogen de leerlingen geluid maken. Je kunt steeds sneller wisselen tussen de verschillende stappen.

Tip: Wanneer je de leerlingen graag nog groter wilt zien spelen, dan kun je na stap 5 ook stap 6 eens noemen.

Voorbeelden:

  • mensen in de wachtkamer van de dokter – stank
  • passagiers in een vliegtuig – vliegangst
  • mensen in de wachtkamer van de dierenarts – slappe lach om de andere dieren
  • etalagepoppen – jeuk
  • doktoren tijdens operatie – zenuwachtig

Voor deze oefening is binnen de lesmethode een instructievideo beschikbaar.

 

Emotieronde

De leerlingen staan in een kring. Om de beurt zeggen zij hun naam. Hierna geeft u de leerlingen een emotie. Nogmaals zeggen zij hun naam, maar nu in de genoemde emotie. In de volgende ronde zeggen de leerlingen hun naam waarbij de emotie per leerling groter wordt.  Dit gaat door tot het moment dat u denkt dat de emotie niet groter kan. Dit herhalen met verschillende emoties.  Voorbeelden: blij, verliefd, trots, boos en bedroefd.

Variatie: De leerlingen kunnen in plaats van hun naam ook een zin zeggen, die al een emotie met zich mee brengt. Bijvoorbeeld: “Vanavond eten we spruitjes.”

 

De gebrekkige bakker

De leerlingen staan of zitten in de kring. Twee leerlingen spelen een scène waarbij de ene leerling de bakker is en de ander de klant. De klant komt met een tic bij de bakker. De bakker neemt dit zo goed mogelijk over.  Voorbeelden: tong uitsteken, in handen klappen, buik naar voren steken. De klant en bakker hebben een kort gesprek, waarna de klant de bakkerij verlaat. Dit herhaalt u in meerdere tweetallen.

Tip: Voor de afwisseling kunt u ook andere locaties noemen. Voorbeelden: slagerij, bibliotheek of dierenwinkel.

Voor deze oefening is een instructievideo beschikbaar.

 

Het Wilde Westen

De leerlingen staan in een kring. Eén leerling stapt op zijn of haar denkbeeldige paard en rijdt naar een ander in de kring. Daar stelt hij of zij zich voor op een cowboy-achtige manier. De ander stelt zich ook voor en springt daarna op een eigen paard. De eerste leerling neemt nu de plek in de kring over van leerling 2. In het midden van de kring mogen kleine toneelstukjes ontstaan. Voorbeelden: het paard slaat op hol, de cowboy is zijn hoed vergeten, het paard wil niet rijden.

Tip: Zorg ervoor dat de leerlingen duidelijk hun naam noemen.

 

Een stampend gesprek

De leerlingen lopen in tweetallen door de ruimte. Ze hebben een gesprek met elkaar over bijvoorbeeld hun dag. U noemt verschillende manier van lopen. Voorbeelden: huppelen, sluipen, stampen, slenteren, langzaam lopen, gehaast lopen. De leerlingen blijven het gesprek voeren, maar nu aangepast aan hun manier van lopen. Bij stampen zullen de leerlingen bijvoorbeeld harder gaan praten.

Bespreek na afloop van deze oefening wat het effect van de manier van lopen op het stemgebruik  is.

Vragen over toneelspel? Stel ze gerust; we helpen je graag!

Over de schrijver
Eva is jeugdtheatermaker en dramadocent. Vanuit haar ervaring met cultuureducatie binnen het basisonderwijs is het idee voor DramaOnline geboren. Binnen DramaOnline is Eva verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het lesmateriaal en het geven van trainingen.
Reactie plaatsen