Vanaf groep 5 wordt er in onze dramamethode aandacht besteed aan het gebruiken van het spelelement probleem en oplossing. We vertellen je graag wat we hiermee bedoelen en hoe je dit kunt toepassen in je dramales.
Stel dat de wolf net een schoonheidsslaapje aan het doen is op het moment dat Roodkapje door het bos loopt. Roodkapje komt veilig aan bij oma en samen drinken ze een lekker kopje thee. Wil iemand dit verhaal lezen? Nou, nee…
En hoeveel kijkers trekt GTST nog als in elke aflevering iedereen het beste met elkaar voor heeft en nog lang en gelukkig leeft?
Een probleem in een scène zorgt ervoor dat er spanning en richting aan gegeven wordt. Mensen willen graag narigheid zien, anders wordt het saai. Zo’n probleem hoeft niet ingewikkeld te zijn. De wolf wil bijvoorbeeld Roodkapje opeten en Roodkapje heeft dat liever niet. Dat is een probleem.
Met een probleem in een verhaal hangt ook vaak het conflict samen. In veel dialogen zal de één het niet eens zijn met de ander. Dit kan voortkomen uit een verschil in karakter, mening of oogpunt. Ook een scène waarin alle personages het met elkaar eens zijn en er geen conflicten zijn, is niet interessant voor publiek.
Tot en met groep 4 werken wij niet heel bewust met het spelelement probleem. Je kunt natuurlijk wel terwijl de leerlingen een handeling uitbeelden klassikaal een probleem introduceren, wat zij vervolgens direct spelen. Maar leerlingen zelfstandig na laten denken over een probleem en eventuele oplossing in een scène, gaat gemakkelijker bij oudere leerlingen.
Als je groep nog weinig met het creëren van problemen heeft gewerkt, kun je ze gerust het voorbeeld van Roodkapje en GTST geven. Dit zal ze meteen een helder beeld geven waarom een probleem belangrijk is in een scène.
Afhankelijk van de scène of oefening kan er ook een oplossing komen, maar dat is niet altijd noodzakelijk.
Leerlingen kunnen het creëren van een conflict verwarren met het afwijzen van spelimpulsen van de ander. Dit kan er voor zorgen dat de scène blokkeert. In dit artikel over improvisatie lees je hoe je dit kunt voorkomen.
Je kunt de leerlingen laten oefenen in het denken in problemen. Doe bijvoorbeeld onze oefening Associatieverhaal en laat de groep met elkaar het verhaal telkens nog erger maken.
Een ander goed voorbeeld voor de midden- en bovenbouw is de oefening Climax. (zie hieronder) De leerlingen zetten een situatie neer, waarbij jij een probleem introduceert. Dit probleem wordt al improviserend vergroot en verkleind.
Een groep van 6 tot 8 leerlingen staat op de vloer. Ze spelen zonder geluid een situatie die u noemt. Wanneer de situatie helder is, geeft u ook een probleem aan. Bijvoorbeeld passagiers in een vliegtuig, die opeens merken dat ze vliegangst hebben. De leerlingen beelden dit uit, waarbij u telkens een stap noemt. Bij stap 1 is de angst nauwelijks zichtbaar, bij stap 5 is het ondraaglijk. Alleen in stap 5 mogen de leerlingen geluid maken. U kunt steeds sneller wisselen tussen de verschillende stappen.
Tip: Wanneer u de leerlingen graag nog groter wilt zien spelen, dan kunt u na stap 5 ook stap 6 eens noemen.
Voorbeelden:
- mensen in de wachtkamer van de dokter – stank
- passagiers in een vliegtuig – vliegangst
- mensen in de wachtkamer van de dierenarts – slappe lach om de andere dieren
- etalagepoppen – jeuk
- doktoren tijdens operatie – zenuwachtig
Voor deze oefening is in de methode een instructievideo beschikbaar.
Op zoek naar dramaoefeningen waar specifiek wordt gewerkt aan het creëren van een probleem? Tik eens “probleem” in in het zoekfilter van de losse oefeningen. Hier vind je volop ideeën om je leerlingen kennis te laten maken met dit spelelement.
Vragen of opmerkingen? Laat het ons hieronder weten.
Veel succes!
Marja Huijbens
op 26 Jun 2019