Ben je op deze pagina terecht gekomen, maar nog niet in het bezit van het kaartspel? Bestel het spel dan hier.
In de dramales wordt altijd van 3 W’s gesproken, maar eigenlijk zijn er in ieder verhaal vijf W’s van belang: wie, wat, waar, wanneer en waarom. Deze 5 W's zijn voor de spelers een startpunt om een scène te ontwikkelen en voor publiek om deze te analyseren.
In de leerlijn van onze dramamethode wordt vooral gewerkt aan de eerste 3 W’s: wie, wat en waar.
Door duidelijk wat te definiëren, ontstaat er beweging in de scène. Zeker bij teksttheater is het fijn om de leerlingen over hun handeling na te laten denken, zodat ze niet zonder beweging of actie hun scène presenteren. Dit zorgt voor dynamisch spel in plaats van statisch spel.
In de onder- en middenbouw zullen de 3 W’s vaak bij elkaar passen, zoals twee schilders die op een steiger een huis aan het schilderen zijn. Voor de bovenbouw kan het spannend zijn om de W’s met elkaar te laten conflicteren. Wat gebeurt er als je de kerstman in het sprookjesbos laat kamperen?
Groep 1/2
improviseert personages en handelingen. In de kernopdracht bouwen de kleuters een dierentuin met behulp van bijpassende tableaus.
Groep 3/4
zet een aantal personages en locaties neer. Ze leren zonder lang na te denken hun spelimpulsen te volgen en aanwijzingen van buitenaf direct toe te passen in hun spel.
Groep 5/6
maakt in groepjes een simpele scène waarin zij een personage en handeling combineren. Kijken en luisteren naar elkaar is in deze les belangrijk.
Groep 7/8
leert om in te spelen op wat ze bij de ander zien en te vertrouwen op hun spelimpulsen.