Een belangrijk advies bij schrijfopleidingen is ‘Show, don’t tell’. Oftewel ‘Vertel het niet, maar laat het zien’. Ook in de dramales kun je dit principe gebruiken om interessantere scènes neer te zetten.
Een personage of situatie tot leven brengen
Veel kinderen zijn bij het spelen van een situatie of personage geneigd direct te vertellen wat er aan de hand is. ‘Ik kom dit huis blussen, want ik ben van de brandweer’ of ‘Ik voel me zo boos’. Naast dat deze teksten weinig realistisch zijn, zijn ze ook niet interessant. Door uit te spreken wat er gaande is, haal je direct een groot deel van het spel weg.
Stimuleer de leerlingen om het niet te vertellen, maar om het te laten zien. Een brandweerman kun je uitbeelden in fysiek, stemgebruik, handelingen en eventueel kostuum en rekwisieten. Het invoelen en spelen van emoties is waardevoller dan het direct mede te delen aan medespelers en publiek. Als het publiek kan zien dat Anna boos is, komen het personage en de scène tot leven.
Laat het publiek zelf denken
Alles invullen voor het publiek is niet interessant. Wanneer ze een decor zien van een rommelige kamer, kan dit een aantal dingen betekenen. Degene die daar woont, is slordig. Er is net ingebroken. Iemand zocht iets, maar kon het niet vinden. Er wordt verhuisd. Enzovoort.
Dit zet het publiek aan het werk. Bij ‘Show, don’t tell’ vult de kijker zelf de betekenis van een getoonde situatie of emotie in, zonder dat deze letterlijk wordt genoemd.
Soms toch vertellen
Natuurlijk zijn er situaties waarin het beter is om het te vertellen. Als het een detail is dat veel meer tijd kost om te laten zien dan om te vertellen bijvoorbeeld. Stel dat de één van de personages haar oorbel kwijt is. Het personage zal dan misschien haastig en zoekend rondlopen, waardoor je als publiek het idee krijgt dat er iets kwijt is. Maar wat er zoek is, krijg je als publiek niet direct mee. Om de vaart in de scène te houden, kun je dit gegeven net zo goed in de dialoog verwerken. Details die niet belangrijk zijn voor de scène of het personage, kun je achterwege laten.
Ook bij de onderbouw kun je al aan de slag gaan met ‘Show, don’t tell’. Door veel te werken met pantomime en fysiek spel, wennen de leerlingen aan het uiten van zichzelf met behulp van mimiek en fysiek in plaats van tekst. Bij de bovenbouw kun je dieper op het achterliggende idee ingaan. Laat ze eens een scène spelen waarin alles letterlijk benoemd wordt. Speel de scène nogmaals, maar nu laten de spelers alles zien. Welke scène is interessanter voor het publiek?
Met onderstaande dramaopdrachten kun je samen met je leerlingen het principe van ‘Show, don’t tell’ oefenen.
Voorbeelden van dramaoefeningen
Niet zeggen wat je doet
De leerlingen staan in twee gelijke teams op een paar meter afstand in een rij tegenover elkaar. De eerste leerling loopt naar de voorste leerling van de andere groep, terwijl hij of zij bijvoorbeeld de mond aantikt. Daarbij zegt hij of zij iets anders, bijvoorbeeld “Ik kriebel aan mijn rug”. De volgende speler reageert direct door kriebelend aan de rug naar de leerling aan de overkant te lopen. Wederom wordt nu een andere handeling genoemd. De spelers blijven zo over en weer gaan tot ieder aan de beurt is geweest.
Variatie: Iemand die een verkeerde beweging maakt of niet direct reageert, is af en gaat zitten aan de kant.
Emotiebus
In de ruimte staan stoelen opgesteld zoals in een bus. Eén van de leerlingen zit voorin de bus als chauffeur. Om de beurt komt een leerling als passagier binnen met een emotie. Deze emotie wordt direct overgenomen door de buschauffeur en de overige passagiers. Zorg ervoor dat de leerlingen een duidelijke handeling in de bus uitbeelden.
Laat nieuwe passagiers instappen zolang het overzichtelijk blijft. Daarna kan iedereen weer uitstappen met dezelfde emotie.
Hou het gevoel vast
De leerlingen staan verspreid in de ruimte met hun gezicht naar je toe. Wanneer je in je handen klapt, noem je een emotie. De leerlingen beelden op dat moment zonder tekst met hun lichaam de emotie uit. Wanneer je opnieuw in je handen klapt, houden de leerlingen het gevoel van binnen vast, maar illustreren dat niet meer met hun lichaam. Vervolgens klap je weer in je handen, waarna de leerlingen weer teruggaan naar neutraal.
Herhaal dit met een aantal verschillende emoties.
Koffer vol voorwerpen
De leerlingen zitten of staan in een kring. In het midden staat een koffer of doos. Hieruit haal je een denkbeeldig voorwerp en beeldt een bijpassende handeling uit. Voorbeelden: kam, ballon, springtouw, hond. De leerlingen mogen raden welk voorwerp het is.
Variatie: Leerlingen beelden zelf een voorwerp uit de koffer uit.
Krant met gevoel
De leerlingen staan als groep in de ruimte met hun gezicht naar je toe. Je houdt een krantenpagina vast, waar je verschillende handelingen mee uitvoert. Voorbeelden: heen en weer wiegen, scheuren, vouwen, omdraaien, verfrommelen. De leerlingen beelden uit wat je met de krant doet, alsof zij zelf de krant zijn. Neem de tijd voor de verschillende handelingen, zodat zij daar hun eigen draai aan kunnen geven.
Tip: Je kunt een leerling jouw rol over laten nemen.