Nationale Voorleesdagen 2020

Wat leuk dat je meedoet met onze actie voor de Nationale Voorleesdagen!

De dramaoefeningen die we voor deze Moppereend-dagen hebben geselecteerd, hebben weinig tot geen voorbereiding nodig. En kun je dus direct in je klaslokaal, speelzaal of bibliotheek uitvoeren.

Soms is het prettig om een oefening met muziek te ondersteunen. Onze muziektips kun je vinden op de Les CD 1. Deze is hier te koop. Maar je kunt natuurlijk ook prima eigen muziek inzetten.

Veel plezier!

In het boek komen veel verschillende dieren voor: een eend, hond, varken, haan, konijn, schildpad en geit.

De leerlingen dansen door de ruimte, als een door jou genoemd dier.  

Wanneer de muziek stopt, staan de leerlingen zo snel mogelijk stil.  Dit herhaal je een aantal keer met telkens een ander dier. 

Variatie: De leerlingen die na het stoppen van de muziek nog bewegen, zijn af en komen naar de kant. Dit herhaal je tot er één leerling over is.

De dieren bewegen niet alleen, ze maken ook geluid.

De leerlingen staan in een kring. Je verdeelt ze in vier groepen en geeft iedere groep een dierennaam: honden, varkens, geiten en hanen. Je noemt nu een bekend kinderliedje, bijvoorbeeld "Vader Jacob". Wanneer je een dierengroep aanwijst, zingen de leerlingen het liedje door middel van hun bijpassende dierengeluid. Als je een volgende groep aanwijst, stopt de vorige groep en nemen de andere dieren het liedje over in hun eigen dierengeluid. Wissel steeds sneller tussen de dierengroepen. Deze oefening kun je een aantal keer herhalen met verschillende liedjes.

Moppereend kan vliegen. Wie en wat kan nog meer vliegen?

De leerlingen bewegen door de ruimte. Je noemt een dier of voorwerp dat kan vliegen.  Voorbeelden: vliegtuig, ballon, zwaan, mug. De leerlingen beelden dit zo goed mogelijk uit. Ze mogen hier geluid bij maken. Wanneer je iets noemt dat niet kan vliegen, zoals een trein of olifant, blijven de leerlingen stil staan.

Ieder dier uit het verhaal heeft iets wat hij graag doet: een gat graven of in een modderpoel rollen bijvoorbeeld.

In het midden van de ruimte staat een leerling: Moppereend. De overige leerlingen, de dieren, staan aan de kant. Je fluistert hen, terwijl Moppereend de oren even sluit, een handeling in, bijvoorbeeld een gat graven. De dieren lopen nu gezamenlijk langzaam van de ene kant van de ruimte naar de overkant. Moppereend vraagt: "Dag dieren, wat hebben jullie vandaag gedaan?" De dieren beelden de handeling uit. Zodra Moppereend de handeling hardop geraden heeft, rennen de dieren terug naar de muur. Moppereend tikt de dieren voor zij de muur bereikt hebben. Degene die als eerste getikt is, wordt de nieuwe Moppereend.

Tip: Je kunt de dieren ook handelingen uit laten beelden die niet passen bij een dier, zoals fietsen.

Alle dieren maken geluid. Maar welk geluid?

In het midden van de kring staat een koffer of doos. Je maakt het geluid van een eend. Loop naar de koffer toe en beluister deze alsof het gekwaak uit de koffer komt. Laat nu de leerling naast je in de kring naar de koffer luisteren terwijl je het geluid maakt. Deze leerling pakt de koffer vervolgens over, maakt een nieuw dierengeluid en laat de buurman of buurvrouw luisteren naar de koffer. Op deze manier gaat de koffer de kring rond waarbij er telkens een nieuw dier geïntroduceerd wordt. Dit mag een boerderijdier uit het boek zijn, maar ook bijvoorbeeld een olifant of specht. Als de leerlingen geen dierengeluid weten, kun je zelf een suggestie doen of een andere leerling in laten springen.

Wanneer de koffer de kring rond is gegaan, vraag je de leerlingen welke dieren zij hebben gehoord en dus in de koffer zitten.

Nog een keer stop de dans, maar nu met emoties!

De leerlingen dansen door de ruimte, in een door jou genoemde emotie.  Voorbeelden: blij, bang, verdrietig, verliefd, boos en trots. Wanneer de muziek stopt, staan de leerlingen zo snel mogelijk stil. Dit herhaal je een aantal keer met telkens een andere emotie.

Moppereend is mopperig. De andere dieren zijn juist blij. Welke emoties zijn er nog meer?

De leerlingen staan in tweetallen verdeeld tegenover elkaar in de ruimte. Leerling 1 beeldt een emotie uit, die leerling 2 exact nadoet. Hierna beeldt leerling 2 een nieuwe emotie uit, die door leerling 1 gespiegeld wordt. Dit wordt een aantal keer herhaald.

Tip: Wanneer de leerlingen het lastig vinden zelf emoties te bedenken, kun je deze oefening ook klassikaal doen waarbij jij of een leerling de emoties voordoet.

Ieder dier uit het boek kan iets goed, bijvoorbeeld hoog huppen of in plassen stampen. Wat kun jij goed?

De leerlingen staan of zitten in de kring. Om de beurt beelden ze uit waar ze heel goed in zijn, bijvoorbeeld paardrijden, schilderen, dansen of lezen. Vraag telkens de leerling die naast de speler staat wat er uitgebeeld wordt. Ga hiermee door totdat alle leerlingen hun talent hebben uitgebeeld.

Bespreek de oefening kort na. Waarom was Moppereend verdrietig? Is het erg dat je in sommige dingen niet goed bent? Waar ben je zelf niet goed in of waar zou je goed in willen zijn?

De moppereendwolk barst. Regen!

De leerlingen staan in een kring om je heen. Er wordt gestart vanuit stilte. Wanneer je een leerling aankijkt, doe je hem of haar iets voor. De leerling doet dit na en blijft dit doen, totdat je hem of haar weer aankijkt. Je gaat de hele kring rond in telkens dezelfde volgorde. Met elkaar maken de leerlingen een regenbui.

Stap 1 de wind komt op: in de handen wrijven

Stap 2 kleine regendruppels: rustig met de vingers knippen

Stap 3 regenbui: met de handen op de bovenbenen slaan

Stap 4 storm: in hoog tempo met de voeten op de grond stampen

Na stap 4 bouw je de regenbui in omgekeerde volgorde weer rustig af. Tot stap 8: de wind gaat liggen.

Alle dieren poedelen en plonzen in de vijver.

De leerlingen staan in een kring, rondom een denkbeeldige vijver. Op jouw teken springen zij in de vijver en wassen zich. Tijdens het wassen gebruiken zij hun stem. Na een korte wasbeurt stappen de leerlingen op jouw teken weer uit de vijver.

Het water in de beek verandert telkens, waardoor het stem- en lichaamsgebruik ook verandert.

Voorbeelden: normaal water, ijskoud water, warm water, slijmerig water, water met op de bodem puntige stenen, water met daarin gevaarlijke dieren.

Tip: Zorg ervoor dat de leerlingen goed hun stem gebruiken tijdens het wassen en dat ze geen fysiek contact hebben met elkaar. 

Aan het eind van het verhaal verschijnt een regenboog.

De leerlingen worden in tweetallen verdeeld. Ieder tweetal heeft een denkbeeldige emmer. Je noemt telkens een kleur. De tweetallen zoeken deze kleur in de ruimte, raken deze aan en stoppen deze in de emmer. Ze kunnen de kleuren zoeken in het lokaal, maar bijvoorbeeld ook in elkaars kleding. Herhaal dit met een aantal kleuren. Laat de tweetallen ook kleuren verzamelen die een bepaald gevoel of tegenstelling met zich meebrengen; hun mooiste kleur, lelijkste kleur, kleur waar ze blij van worden, donkere kleur, lichte kleur. Wanneer de tweetallen het niet eens zijn over een kleur, doen ze beide in de emmer.

Laat de tweetallen vervolgens om de beurt een stukje schilderen, zodat er in de klas een grote denkbeeldige regenboog ontstaat.