Improvisatie - één van de spelvormen in de dramales (artikel)

In het artikel ‘Een introductie in spelvormen’ hebben we al een beknopte uitleg gegeven over wat de verschillende basisspelvormen in onze lesmethode betekenen voor je dramales.

Een spelvorm (ook wel werkvorm of speltechniek genoemd) is het uitgangspunt van je dramales. Hoewel het mogelijk is om spelvormen te combineren, staat in onze lesmethode over het algemeen één vorm centraal per les. Dit betekent dat in zowel je warming-up als kern aan dezelfde techniek gewerkt wordt. Wanneer bijvoorbeeld pantomime de werkvorm in de kernopdracht is, heeft het weinig zin om deze vooraf te laten gaan door een stemwarming-up. Aangezien er alleen uitgebeeld wordt met het lichaam, kan er beter opgewarmd worden met een fysieke opdracht.

Iedere spelvorm vraagt andere technieken van spelbegeleiders en spelers. Omdat we merken dat de technieken soms vragen oproepen, hierbij een serie artikelen met telkens één spelvorm in de hoofdrol. Deze week: Improvisatie!

Wat is improvisatie?

Bij improvisatie wordt het spelverloop van tevoren niet vastgelegd, maar direct en impulsief ingezet. Improvisatie wordt ook wel omschreven als spontaan spel. Voor leerlingen die graag houvast hebben, kan dit beangstigend zijn. Ze zijn bijvoorbeeld bang dat niets te binnen schiet, dat leuk of goed genoeg is. Improvisatie wordt vaak alleen ingezet wanneer er een goede sfeer in de groep heerst.

Aandachtspunten bij het begeleiden van improvisatie

  • Bij improvisatie volgt de leerlingen spelimpulsen, zowel van zichzelf als van de medespelers. Het niet accepteren hiervan heet bij improvisatiespel ‘blokkeren’. Wanneer een speler een spelimpuls geeft (‘Heeft u voor mij een kilo aardappels, groentenboer?’) en de medespeler accepteert deze impuls niet (‘U staat hier in een viswinkel, meneer.’), blokkeert de scène. Alleen door te accepteren wat de ander zegt en doet, ontstaat er samenspel.
  •  Zeker bij improvisatie is een goede warming-up van belang. Door klassikaal en in groepjes op te warmen, ervaren de leerlingen het plezier in spel en kunnen ze loslaten. Door de interactie op te zoeken, worden de leerlingen gestimuleerd samen te werken en spelimpulsen te volgen.
  • Een ander belangrijk onderdeel van improviseren is associëren. Bij associëren wordt een (impulsief) verband gelegd tussen zaken. Het is noodzakelijk dat er direct en vrij gereageerd wordt op deze impulsen. Een associatie kan nooit fout zijn. Als een leerling bij het woord ‘lamp’ aan ‘cadeaupapier’ denkt, is dat goed.
  • Soms kan een speler het idee hebben dat de spelimpulsen heel goed of grappig moeten zijn. Dit stagneert het (samen)spel. Stimuleer de leerlingen niet teveel ‘in hun hoofd te zitten’. Het spel mag heel eenvoudig zijn. Er hoeft niet gescoord te worden. Grappig zijn is niet het doel van improvisatie. Het kan helpen om de leerlingen een handeling te geven. Hierdoor komen ze ‘uit hun hoofd’ en in actie.
  • Geef iedere speler de opdracht de medespeler te laten schitteren in plaats van alleen op eigen gewin uit te zijn. Iedere speler is verantwoordelijk voor een positief spelverloop.

Een aantal oefeningen rondom improvisatie

Hoeveel dansers?

De leerlingen dansen solo door de ruimte. Je roept een getal, bijvoorbeeld 5. De leerlingen maken nu snel groepjes van 5 en dansen met z’n vijven verder. Hierbij letten ze goed op elkaar, zodat de dans er synchroon uitziet. Als je vervolgens 1 roept, dansen ze weer in hun eentje verder. Herhaal dit een aantal maal met verschillende getallen.

Als de groepjes niet precies in het genoemde getal verdeeld kunnen worden, kan er een groepje met een aangepast aantal dansen.

Tip: Je kunt een aantal nummers van Les CD 1 gebruiken, zodat er verschillende soorten dansen ontstaan.

Improvisatievierkant

In het midden van de ruimte is een vierkant gebied gemarkeerd door voorwerpen of krijtstreepjes. De leerlingen lopen door de ruimte, ook door het gemarkeerde deel. Zodra je in je handen klapt, staat iedereen stil. Je noemt een locatie en/of situatie. De leerlingen die op dat moment in het vierkant staan, spelen direct een scène passend bij de aanwijzingen.

Door opnieuw in je handen te klappen, stopt de scène en lopen de leerlingen weer door. Dit herhaal je een aantal keer.

Voorbeelden: in het bejaardentehuis, een groepje glazenwassers met hoogtevrees op een wolkenkrabber, in de wasmachine, pinguïns op een smeltende ijsschots.

Tip: Stimuleer de leerlingen om zo min mogelijk tekst te gebruiken. Hierdoor worden de scènes krachtiger.

Diepzeeduikers

De leerlingen zwemmen in tweetallen door de ruimte als diepzeeduikers. Onder water ontdekken zij verschillende vissen, planten en voorwerpen. Je kunt de leerlingen op weg helpen door een aantal bijzonderheden onder water te noemen. De duikers mogen geen geluid maken. Na een tijdje geef je hen de opdracht het mooiste voorwerp wat zij zijn tegengekomen op te duiken en mee naar land te nemen.

Hierna kunnen alle denkbeeldige voorwerpen met elkaar bekeken worden.

Zin voor zin

De leerlingen zitten in tweetallen tegenover elkaar. Zij vertellen een verhaal waarbij ieder om de beurt een zin zegt. Stimuleer de leerlingen om elkaar te verrassen door rare wendingen in het verhaal te bedenken. Je geeft hen een beginzin ter inspiratie, bijvoorbeeld “toen ik vanochtend wakker werd…” Vraag de leerlingen na een aantal minuten een einde aan hun verhaal te maken.

Voor deze oefening is een instructievideo beschikbaar:

Vragen over improvisatie? Stel ze hieronder; we helpen je graag!