Timing (blog over het vak drama)

Een abstract begrip binnen de theaterwereld is timing: de keuze voor het juiste moment. In je dramales zul je merken dat sommige kinderen van nature een goede timing hebben en anderen juist niet.

Kun je gevoel voor timing dan niet ontwikkelen? Zeker wel!

Spelritme

Timing heeft alles te maken met spelritme. Hoe snel volgen de handelingen en plotwendingen elkaar op? Een scène die continu op hetzelfde trage tempo blijft kan heel saai worden. Maar een scène met alleen maar explosies, gevechten en andere heftigheid is juist weer te intens. Het publiek heeft de tijd nodig om af en toe te kunnen ontspannen. Afwisseling in ritme zorgt ervoor dat de voorstelling leeft. Het echte leven kabbelt ook niet continu in hetzelfde tempo door. Deze afwisseling geeft het publiek de ruimte om mee te leven en geconcentreerd te blijven kijken.

Spelgevoel

Het juiste spelritme kun je bereiken met het aanspreken van het spelgevoel van de spelers en de spelbegeleider. De spelbegeleider kan bijvoorbeeld de regisseur van een toneelstuk zijn of de leerkracht tijdens een dramales.

Spelgevoel ontwikkel je vooral door veel te oefenen. Improvisatie is een perfecte speltechniek om te werken aan spelgevoel en timing. Door geconcentreerd in de scène aanwezig te zijn (van binnenuit als speler of als toeschouwer van buiten) voel je vaak intuïtief aan wat de scène nodig heeft. Snellere opbouw of juist langzamer, meer of minder tekst, een directe opkomst van het personage of nog even wachten.

Laat de leerlingen eens experimenteren met de volgende simpele dialoog:

A:     Wil je koffie?
B:     Nee.
A:     Iets anders?
B:     Nee.
A:     Ik dacht dat je dorst had.
B:     Heb ik ook.

Bij het uitspreken van de tekst veranderen ze alleen het ritme van de tekst. Ze veranderen niets aan hun intonatie of emotie. Wat gebeurt er als je heel lang wacht met het geven van antwoord? Of als je de zinnen elkaar snel op laat volgen? Zorgt een andere timing voor een andere scène?

Oefenen met timing

Leerlingen hebben vaak de neiging om een scène ‘vol’ te maken. Veel actie, veel tekst, veel handeling. Bijvoorbeeld vanuit de angst om saai gevonden te worden. Of vanuit het enthousiasme om een scène aan publiek te laten zien. Een moment stilte kan juist veel meer zeggen dan een scène vol tekst. Kijk maar eens naar een filmpje van André van Duin of Toon Hermans. Deze meesters van de timing zijn niet bang om een (heel lange) stilte te laten vallen.

Stimuleer de leerlingen om goed naar elkaar te luisteren en kijken en mee te voelen met het verhaal dat verteld wordt. Een groep die elkaar goed aanvoelt qua ritme en timing is een genot om naar te kijken.

De volgende oefeningen kunnen de leerlingen helpen om hun timing te verbeteren.

De lift
Twee leerlingen staan naast elkaar in een denkbeeldige lift. Laat hen weten dat ze op de juiste etage zijn aangekomen door 'ping' te zeggen. Vervolgens stappen de twee leerlingen precies tegelijkertijd uit de lift door een stap naar voren te zetten.

Moeilijker wordt het wanneer je de groep leerlingen in de lift steeds groter maakt. Kunnen de leerlingen elkaar nog steeds aanvoelen als ze met z'n achten naast elkaar staan? En probeer ook eens de leerlingen in de lift 'ping' te laten zeggen in plaats van dat jij dat doet. Stimuleer de leerlingen om elkaar goed aan te voelen en geconcentreerd te blijven.


Het hoorspel
De leerlingen zitten aan de kant. Een groep van 4 tot 6 personen staat op de vloer. Zij beelden zonder tekst ieder een handeling uit binnen een genoemde locatie, bijvoorbeeld het restaurant. Om de beurt wordt voor elke speler een leerling aangewezen. Deze leerling gaat aan de zijkant van de speelvloer zitten en begeleidt de speler door bijpassende geluiden bij de handelingen te maken. Hiermee gaat de leerling door tot alle spelers door leerlingen van geluiden worden voorzien. Dit herhaal je een aantal keer met andere spelers en locaties.


Bodysounds
De leerlingen staan in de kring. Geef ze kort de tijd om voor zichzelf een aantal manieren te proberen om geluid te maken met het lichaam.

Hierna begint de eerste leerling met het maken van een ritme, bijvoorbeeld het tikken met zijn voet. De volgende leerling valt in en trommelt op zijn bovenbenen. Een derde blaast door zijn lippen, enzovoort. Hiermee ga je door totdat alle leerlingen deelnemen aan de bodysound improvisatie.

Variatie: Wanneer de hele groep geluid maakt, kun je de rol van dirigent op zich nemen. Geef met je handen aan of de groep moet versnellen of vertragen of harder of zachter geluid moet maken.


Klap doorgeven
De leerlingen staan in een kring. Je begint met het doorgeven van een klap aan de leerling naast je. Dit doe je door de leerling aan te kijken en in je handen te klappen. De leerling draait zich naar de volgende in de kring en geeft de klap door. Zo gaat de klap de kring rond. Probeer een vast ritme aan te houden.

Variatie: Je kunt de oefening moeilijker maken door de leerlingen de keuze te geven de klap door te geven of terug te geven. De klap kan op die manier van richting veranderen. Als laatste stap kun je de klap ook de kring laten oversteken. Hierbij is het van belang dat de verzender zich duidelijk richt op de ontvanger.


Geluid op locatie
De leerlingen staan verdeeld in groepjes in de ruimte. Je noemt een situatie, bijvoorbeeld een wandeling in het bos. De groepjes improviseren met lichaamsklanken passend bij de situatie. Bijvoorbeeld klanken die lijken op voetstappen, ritselende bladeren en bosdieren. Herhaal dit met verschillende situaties.

Voorbeelden:
wandeling in het bos
in een roeiboot op het water
diepzeeduiken
in de wasmachine
in de bioscoop

Tip: Stimuleer de leerlingen om ook stiltes in hun improvisatie in te bouwen. Hierdoor komen de verschillende klanken beter tot hun recht en wordt het geen kakafonie.